Zondagavond, negen uur. Bankje, kopje thee en de ESPN-documentaire aan. Dit keer die van Bart Vriends, die in Australië voetbalt. Zijn broer, cameraman van beroep, kwam langs en filmde hoe de oud-Spartaan daar z’n avontuur beleeft. Prima vent, die Bart. Sympathiek, slim, gevat. En zijn broer ook, trouwens. Het resultaat: een lieve mini-docu met wat babbels tussen de broers en nostalgische beelden van vroeger.

Leuk. Echt waar. Maar ik miste iets. Een laag. Een haakje. Zo’n ouderwetse boomer-docu waarin je na afloop snapt waarom iemand doet wat hij doet. Waarin de maker de diepte in duikt en de hoofdpersoon een beetje pijnigt met vragen die ertoe doen.
Want er wás een moment. Een klassiek ‘nu moet je instappen’-moment. Ze spraken over het verlies van hun moeder. Over de lichte jaloezie van Bart’s broer, die ook een voetballoopbaan wilde. Maar in plaats van de vraag die je wil horen – ‘Waarom eigenlijk?’ – bleef het allemaal wat hangen in de oppervlakte. Een ijsje eten samen, even een potje voetvolley. En dat is nou nét het verschil tussen een reportage en een documentaire.
Een goede docu heeft, net als een goed boek, meerdere lagen. The Last Dance, bijvoorbeeld. Ogenschijnlijk een docu over basketbal en winnen, maar eigenlijk een psychologisch schaakspel. Hoe ging de groep om met de overmacht van Michael Jordan? Hoe werkte de dynamiek met de coach? Hoe schikte iedereen zich in zijn rol – of juist niet? Dat soort dingen wil je voelen, snappen.
Wij pleiten dan ook voor The Last Dance-meetlat:
- Een goed verhaal. Er moet een kop en een staart zijn. Een motor die de boel vooruit duwt. Zelfs al weet je dat The Bulls kampioen worden voor de zoveelste keer, je wil toch weten hóe ze het flikken.
- Goede beelden. Geen eindeloze pratende hoofden, maar archiefbeelden, sfeer, details die iets zeggen zonder woorden.
- Verdieping. Er moet meer onder zitten dan wat je aan de oppervlakte ziet. Neem die docu over Memphis Depay. Geen meesterwerk, maar je vóélde de eenzaamheid, de strijd tegen de hele wereld. Dat is wat je wil.
Maar misschien ligt het probleem niet eens bij de makers van de docu, maar bij de manier waarop sportdocumentaires tegenwoordig gemaakt worden. Het moet vlot, toegankelijk, niet te zwaar. Het gevaar is dat je dan blijft hangen in een reeks mooie plaatjes zonder ziel. Het is een beetje de Netflixisering van documentaires: gelikte productie, snelle montage, maar geen echt fundament waarop het huis leunt.
Terwijl Bart Vriends juist het niveau heeft om er wel helemaal in te duiken. Bart Vriends is zo iemand die best een complexere laag zou kunnen krijgen in een documentaire. Hoe ziet hij de volgende tien jaar? Wat leert hij over zichzelf in Australië? Wat doet het met je als je niet in de Eredivisie, maar op een ander continent speelt, in een ander ritme, met andere verwachtingen? Het blijven steken in wat luchtige babbels en leuke archiefbeelden hoewel de vriendschap tussen die twee manen er wel vanaf spat.
Natuurlijk, Bart is een topgozer. Maar voor een grote doorbraak straks in de media heeft hij – net als Skiete – nog een journalistieke leermeester nodig. Zo’n type Mart Smeets. Iemand die even prikt, die doorvraagt, die de rafelrandjes blootlegt en zo’n journalistieke houding ook eist van talenten. Die eist van een talent dat hij of zij echte verhalen maakt en geen lieve repo’s.
Als je namelijk echt kwaliteit wil leveren, moet je een beetje pijn lijden.